1. Les paiements effectués à la Banque au titre des prêts spéciaux accordés aux États ACP et aux PTOM ainsi qu'aux départements français d'outre-mer après le 1 juin 1964, ainsi que les produits et revenus des opérations de capitaux à risques effectuées après le 1 février 1971 en faveur de ces États, pays, territoires et départements, reviennent aux États membres au prorata de leurs contributions au Fonds dont ces sommes proviennent, à moins que le Conseil ne décide à l'unanimité, sur proposition de la Commission, de les mettre en réserve ou de les affecter à d'autres opérations.
1. De bedragen die aan de Bank worden betaald uit hoofde van de na 1 juni 1964 aan de ACS-Staten, de LGO en de Franse overzeese departementen verstrekte speciale leningen, alsmede de opbrengsten en revenuen van de verrichtingen met risicodragend kapitaal die na 1 februari 1971 hebben plaatsgevonden ten gunste van deze staten, landen, gebieden en departementen, komen aan de Lid-Staten toe naar rato van hun bijdragen aan het Fonds waaruit deze middelen afkomstig zijn, tenzij de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen besluit deze bedragen te reserveren of voor andere verrichtingen aan te wenden.
