4. sottolinea che il tasso medio di natalità (1,5%) anormalmente basso nell'Unione europea non è imputabile alla sola volontà delle donne, né riflette le aspirazioni dei cittadini europei a fondare una famiglia e potrebbe essere pertanto legato alla difficoltà di conciliare vita professionale e vita familiare (mancanza di strutture di accoglienza per i bambini in tenera età, sostegni socioeconomici alle famiglie e all'occupazione delle donne) al contesto sociale fonte di ansietà (instabilità del lavoro, abitazione onerosa) e alla paura del futuro ( accesso tardivo al lavoro per i giovani e precarietà del lavoro);
4. benadrukt evenwel dat het abnormaal lage gemiddelde geboortecijfer van 1,5 in de Unie niet voortkomt uit de wens van vrouwen en geen weerspiegeling is van de wensen van Europese burgers ten aanzien van het stichten van een gezin en dus ook verband kan houden met problemen bij het combineren van werk en gezin (ontbreken van kinderopvangfaciliteiten, sociale en economische steun voor gezinnen, werkgelegenheid voor vrouwen), een onzekere maatschappelijke situatie (onzekere werkgelegenheid, dure huisvesting) of angst voor de toekomst (late toegang tot de arbeidsmarkt voor jongeren en onzeker werk);