1. Lo stato membro ospite, che, per il primo accesso ad una delle attività di cui all'articolo 1, richieda ai propri cittadini un attestato di moralità o di onorabilità, accetta, come prova sufficiente nei riguardi dei cittadini degli altri stati membri, un certificato rilasciato da un'autorità competente dello stato membro d'origine o di provenienza che dichiari soddisfatti i requisiti di moralità o di onorabilità in esso richiesti per l'accesso all'attività di cui trattasi.
1. De ontvangende Lid-Staat die van zijn onderdanen voor de eerste toegang tot een van de in artikel 1 bedoelde werkzaamheden een verklaring omtrent goed gedrag of betrouwbaarheid verlangt, aanvaardt voor de onderdanen der overige Lid-Staten als genoegzaam bewijs een door een bevoegde instantie van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst afgegeven verklaring, waaruit blijkt dat aan de in deze Lid-Staat voor de toegang tot de betrokken werkzaamheid gestelde voorwaarden inzake goed gedrag en betrouwbaarheid is voldaan.