Tra le condizioni relative agli esami di ammissione rese note nei 25 Stati membri, vi è quella per cui l’esame si deve tenere in due delle 15 lingue dell’Unione europea; ciò significa che, mentre un candidato proveniente da un vecchio Stato membro può sostenere l’esame nella propria madrelingua e in una lingua straniera, i candidati dei nuovi Stati membri non possono usare la propria madrelingua.
Een van de voorwaarden voor het toelatingsexamen, die aan de 25 lidstaten zijn meegedeeld, is dat het examen wordt afgenomen in twee van de vijftien talen van de EU. Dat betekent dat een kandidaat uit een oude lidstaat het examen kan afleggen in zijn of haar moedertaal en in een vreemde taal, terwijl een kandidaat uit een nieuwe lidstaat zijn of haar moedertaal niet kan gebruiken.