21. sostiene che le politiche volte alla conciliazione della vita familiare con la vita lavorativa permettono alle donne di affrontare meglio l'invecchiamento, considerando che il lavoro migliora la qualità della vita; ritiene che tali politiche permettano altresì di evitare il divario retributivo e, di conseguenza, il rischio di povertà in età avanzata, laddove, per poter conciliare vita familiare e vita lavorativa, le donne debbano scegliere lavori a tempo parziale, saltuari o atipici, con conseguenti ripercussioni in termini di contributi pensionistici versati;
21. stelt dat beleid dat erop is gericht om te zorgen voor een evenwicht tussen gezins- en beroepsleven, vrouwen in staat stelt om beter om te gaan met ouder worden, aangezien werk zorgt voor een hogere levenskwaliteit; is van oordeel dat een dergelijk beleid vrouwen ook in staat stelt de salariskloof te vermijden, alsmede het hiermee verband houdende risico van armoede later in het leven, omdat het gevolgen heeft voor de hoogte van de betaalde pensioenbijdragen als vrouwen om gezins- en beroepsleven te combineren moeten kiezen voor deeltijds, gelegenheids- of atypisch werk;